Numéro 85 - Février 2011

Sneller aan werk dankzij activering van het zoeken ?

Op initiatief van de federale overheid heeft het Belgische stelsel van werkloosheidsverze-kering sinds 2004 belangrijke veranderingen ondergaan. Het principe van de toekenning van uitkeringen voor onbepaalde duur werd versterkt door de afschaffing van het zogenaamde ‘artikel 80’, dat de uitkeringsduur enkel voor samenwonende werklozen beperkte. Gelijktijdig is de opvolgingsprocedure voor de Activering van het Zoekgedrag naar Werk (kortweg "opvolging ") stapsgewijs ingevoerd. Deze procedure voorziet dat een consulent van de RVA ("facilitator") tijdens periodieke individuele gesprekken de zoekinspanningen van de werklozen evalueert. Door deze nieuwe procedure lopen alle werklozen die onvoldoende zoeken, het risico op een al dan niet tijdelijk verlaging of schorsing van de werkloosheidsuitkering. Laat ons nog verduidelijken dat de "opvolging" stapsgewijs werd ingevoerd: vanaf juli 2004 betrof de regeling enkel de min dertigjarigen, vanaf juli 2005 de min veertigjarigen en vanaf juli 2006 de min vijftigjarigen.

Dit nieuwe plan blijft omstreden: Voor de enen wordt "op werklozen gejaagd", voor de anderen is het plan een essentieel bestanddeel van elk beleid dat de werkloosheid bestrijdt. Vinden werklozen nu sneller een baan met dat opvolgingsplan ? Zo ja, geldt dat voor alle gewesten en voor alle werklozen, en gaat dat niet ten koste van de kwaliteit van de tewerkstelling ?

Op initiatief van de federale regering zijn er sedert 2004 in België belangrijke hervormingen in de werkloosheidsverzekering doorgevoerd. De Activering door de RVA van het Zoekgedrag naar Werk (kortweg "opvolging") is hier een essentieel onderdeel van. Ons onderzoek richt zich in hoofdzaak op dit onderdeel van de hervorming. De "opvolging" werd stapsgewijs ingevoerd : vanaf juli 2004 betrof de regeling enkel de min dertigjarigen, vanaf juli 2005 de min veertigjarigen en vanaf juli 2006 de min vijftigjarigen. Ze verving geleidelijk het oude zogenaamde ‘artikel 80’, dat de uitkeringsduur voor samenwonende werklozen beperkte. Op die manier geldt in de Belgische werkloosheidsverzekering meer dan ooit het principe van de toekenning van uitkeringen voor onbepaalde duur 

Wat is de “opvolging”?

De "verwittiging" is een essentieel onderdeel van de "opvolging". Deze wordt ongeveer 8 maanden voor het eerste evaluatiegesprek aan de werklozen verzonden om hen op de hoogte te brengen van hun verplichtingen en van het verloop van de procedure. Werklozen jonger dan 25 jaar ontvangen deze brief na een uitkeringsperiode van minstens 7 maanden en de anderen na 13 maanden.

Indien de zoekinspanningen in het eerste evaluatiegesprek onvoldoende worden geacht, wordt de werkloze nog niet gesanctioneerd, maar wel een actieplan opgesteld. Ongeveer vier maanden later heeft een tweede gesprek plaats. Bij een negatieve evaluatie van de zoekinspanningen volgt een tijdelijke sanctie (vermindering of schorsing van de uitkering) en wordt een tweede actieplan opgesteld. Indien de zoekinspanningen een derde maal onvoldoende zijn, volgt de definitieve uitsluiting van het recht op uitkeringen. De wetgeving voorziet in beroepsprocedures.

De evaluatie van de “opvolging”

De kern van ons onderzoek evalueert de "opvolging" voor 25 tot 29 jaar oude uitkeringsgerechtigde werklozen die in 2004 "verwittigd" werden en waarvoor we het arbeidsmarktverleden tot eind 2006 reconstrueerden. Onze resultaten tonen aan dat de “opvolging” de overgang naar werk significant verhoogt. Dit gebeurt zelfs vooraleer er evaluatiegesprekken plaatsvinden of sancties worden opgelegd : 92 % van het effect is reeds zichtbaar vooraleer de betrokken personen worden gesanctioneerd. Dit komt omdat werklozen de controle anticiperen. Zij verhogen hun zoekinspanningen om een (negatieve) evaluatie en de gevolgen hiervan te vermijden.

In Vlaanderen is het effect groter dan in Wallonië en Brussel. De controle van het zoeken is dus vooral effectief daar waar er voldoende openstaande betrekkingen beschikbaar zijn. In dat geval is de controle doeltreffender voor laag - dan voor hooggeschoolden. Wanneer er weinig vacatures zijn, lijkt de controle echter vooral de tewerkstelling van hooggeschoolden te bevorderen. Werklozen die omwille van de "opvolging" werk vinden, verdienen minder dan anderen die uitstromen uit de werkloosheid, maar niet veel minder. Door de snellere tewerkstelling blijft het inkomen van de persoon in kwestie er netto op vooruitgaan. Voor de overheid levert de "opvolging" een matig financieel voordeel op. Gemiddeld is dit voordeel per werkloze niettemin groter dan het verwachte inkomensverlies voor de werkloze. Voor de berekening hiervan houden we rekening met het verschil in uitgaven aan sociale uitkeringen en inkomsten uit belastingen en sociale bijdragen.

We mogen deze conclusies niet veralgemenen naar andere leeftijdsgroepen waarvoor de opvolgingsprocedure pas later in werking trad.

Zelfs indien deze conclusies ook zouden opgaan voor de volledige doelgroep van de "opvolging" (de min vijftigjarigen), blijft deze maatregel in zijn huidige vorm slechts een beperkt onderdeel van het werkgelegenheidsbeleid. In 2009, op kruissnelheid van de maatregel, ontving maandelijks 2,5 % van de uitkeringsgerechtigde werklozen een "verwittiging" van de RVA. Op basis van deze cijfers is het evident dat de opvolging van werklozen niet het wondermiddel is dat zou verklaren waarom de werkloosheid tussen 2004 en 2008 zo significant gedaald is, zoals beweerd werd door de RVA en de minister van Werk in haar evaluatie van de hervorming. Onze analyse toont aan dat de daling van de werkloosheid tussen 2004 en 2008 hoofdzakelijk volgt uit de verbetering van de conjunctuur in deze periode. De "opvolging" heeft op individueel niveau bijgedragen tot tewerkstelling van werklozen, maar gezien het relatief gering aantal werklozen waarop de "opvolging" in haar huidige vorm van toepassing is en vermits de maatregel gespreid is over vele maanden (waardoor velen ook zonder de "opvolging" de werkloosheid zouden verlaten) mag men de macro-economische impact van deze maatregel niet overdrijven.

De evolutie van het aantal sancties binnen en buiten het kader van de “opvolging”

Nog steeds voor de volledige doelgroep, hebben we aangetoond dat de sancties in het kader van de "opvolging" een groeiend maar beperkt aandeel vertegenwoordigen van het totaal aantal sancties. In 2009 veroorzaakte de "opvolging" iets minder uitsluitingen dan "artikel 80", de maatregel die door de "opvolging" is vervangen, maar die enkel toeliet de uitkeringen voor samenwonenden stop te zetten. Dit kan niet verhullen dat in de tweede helft van het voorgaand decennium het globale aantal sancties (inclusief deze die niets met de "opvolging" te maken hebben) sterk gestegen is, zowel in België als in alle Gewesten afzonderlijk (vooral in Wallonië). De verbeterde overdracht van informatie tussen de gewestelijke arbeidsdiensten (VDAB, FOREM en ACTIRIS) en de RVA (tengevolge van het samenwerkingsakkoord van 2004) en de toename in de koppeling van informatie van de diverse instellingen van de Sociale Zekerheid verklaren deze evoluties in belangrijke mate. In 2009 bedroeg het aantal transmissies per uitkeringsgerechtigde werkloze maandelijks 0,8 % in Brussel, 1,1 % in Vlaanderen en 1,5 % in Wallonië.

Conclusie en beleidsaanbevelingen

Samengevat stellen we dat de "opvolging" van de zoekinspanningen en de controle van de beschikbaarheid van werklozen noodzakelijk is en een essentieel tegenwicht vormt voor het recht op uitkeringen voor onbepaalde duur, een specifiek kenmerk van de Belgische werkloosheidsverzekering. Een hervorming van de "opvolging" is echter nodig. Enerzijds dient het eerste evaluatiegesprek na een kortere werkloosheidsduur plaats te vinden. Dit maakt de werkloze sneller bewust van zijn verplichtingen en laat toe om de voordelen van het systeem op een grotere groep werklozen te laten doorwerken. Anderzijds is volgens ons een verdere objectivering van de evaluatieprocedure nodig.

PDF Télécharger le numéro en PDF